De Ridderschappen vertegenwoordigden het platteland in de Staten. Van de Ridderschap van het Kwartier van Zutphen konden alle leden van de adel lid worden, voorzover ze voldeden aan een aantal eisen. Adellijke afstamming was verplicht: tenminste vier adellijke kwartieren van vader- en moederszijde. Voorts moesten zij de gereformeerd zijn en een havezate in het Kwartier bezitten die tenminste f 400,- per jaar opbracht. Indien ze die hadden gekocht en niet geërfd, moest die tenminste één jaar en zes maanden in hun bezit zijn geweest. Over de vraag welke huizen de kwalificatie havezate mochten dragen ontstond nogal eens discussie. In dergelijke gevallen moest het kwartier een beslissing nemen.
Alle in de Ridderschap toegelaten personen mochten in de kwartiersvergadering verschijnen. Samen met vertegenwoordigers van de steden Zutphen, Doesburg, Doetinchem en Groenlo vormden ze de Staten van het Kwartier.