13 des Dinsdaghs nae sunte Johansdach baptist. Henrick van Hoekelum, richter in de Duffell, Johan Frederixss, Gerrit Quiter, schepen to Duffelwerdt en gemene schepenen van Keken, stellen juffer Otten van der Hoevelick in het bezit van de door verwin verkregen goederen van joffer Alinoier van Diepenbroeck en Evert van Diepenbroeck, te weten 3 percelen land, de Heyngmeyngh, de Hekinck en dat Meer genaamd, en een rente uit de Hof te Hoevelick, alles onder deze bank gelegen.
Oorspr. (inv.nr. 563), met het licht geschonden zegel van Henrick van Hoekelum en het zwaar geschonden schepenzegel.

14 op dach data Phylippi et Jacob apostoli. Anssum Jacobsoen en zijn vrouw Mechtelt verklaren overgedragen te hebben aan Geryt van Lent en zijn vrouw Neess 8 hont tynsplichtig land, in het kerspel Aerdt gelegen.
Oorspr. (inv.nr. 494), met het zegel van de oorkonder en die van de tynsgenoten Floryss Hermenssoen en Wilhem van Hoickellum Evertssoen.

16 op Gudesstagh nae St. Thomas'tagh apostoli. Johan, hertog van Cleve, graaf van der Marck, belooft de inwoners van de Duiffel niet te zullen belasten met diensten, pandgelden en gerichtsgelden boven de van ouds gebruikelijke.
Notarieel afschrift (inv.nr. 353).

17 Maximiliaen, Rooms-koning etc, neemt Rutger van der Horst, heer Derickzoen, weder in genade aan.
Oorspr. (inv.nr. 144); het zegel van de oorkonder is verloren.