Menu

De chat is beschikbaar van maandag tot en met vrijdag tussen 13:00 en 16:00 uur. Is de chat offline? Bekijk onze Veelgestelde vragen of stel uw vraag via ons contactformulier.

Uw zoekacties: Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen

1160 Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen

Archieftoegang

Hier vindt u de inventaris van een archieftoegang. Hierin staat beschreven welke stukken zich in dit archief bevinden. 
 
Het nummer dat voor de titel van het archief staat is het toegangsnummer van dit archief. Het nummer dat voor de beschrijving van een stuk staat is het inventarisnummer. 
  • Bij ‘Kenmerken’ vindt u algemene informatie over dit archief
  • Bij ‘Inleiding’ vindt u achtergrondinformatie over dit archief, denk hierbij aan de openbaarheid, de archiefvormer en de oorsprong en opbouw van het archief.
  • Bij ‘Inventaris’ vindt u de lijst met beschrijvingen van stukken die zich in dit archief bevinden. 

Hoe zoekt u door een archieftoegang?

Klik op de zoekbalk links bovenin en voer uw zoekterm(en) in. Klik vervolgens op ‘zoek’.
Onder ‘Gevonden archiefstukken’ verschijnen de beschrijvingen van stukken uit dit archief waar deze term in voorkomt. Om te zien in welk deel van het archief deze stukken zitten klikt u op ‘Inventaris’. Dor telkens te klikken op het woord/de woorden die vetgedrukt worden weergegeven komt u uit bij de (met geel gemarkeerde) zoektermen. 

Welke archieftoegangen heeft het Gelders Archief?

Bekijk het Archievenoverzicht  om te zien welke archieven zich in het Gelders Archief bevinden. Deze zijn niet allemaal geïnventariseerd en beschikbaar voor inzage. Als er geen inventarislijst beschikbaar is, is dit archief helaas nog niet in te zien. 
 

 

beacon
 
 
Inleiding
1. Openbaarheid en citeren
2. Geschiedenis van het Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen
2.01. Oprichting
1160 Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen
Inleiding
2. Geschiedenis van het Natuurwetenschappelijk Gezelschap Wageningen
2.01.
Oprichting
Het Natuurwetenschappelijk Gezelschap is opgericht op 16 december 1876.
Met het onderwijs aan de nieuw opgerichte Rijkslandbouwschool te Wageningen was op 18 september een aanvang gemaakt. Voor die tijd was er van 1870 tot 1875 een landbouwschool van de tweede trap in Warffum geweest verbonden aan de Rijks HBS. Dat was een gemeentelijke instelling die subsidie kreeg van het Rijk en van de provincie.
In Wageningen werd in 1873 een landbouwschool van hetzelfde niveau verbonden aan de gemeentelijke HBS en daaraan werden twee leraren uit Warffum verbonden, namelijk de Duitser dr. O. Pitsch als leraar landbouwkunde en de nog jonge J. Ritzema Bos als leraar plant- en dierkunde. In 1876 werden de Wageningse opleidingen omgevormd tot een school van de derde trap, de Rijkslandbouwschool. De opleiding in Wageningen was daarmee de hoogste vorm van landbouwonderwijs in Nederland.
In die tijd was de landbouwkunde in Duitsland verder ontwikkeld dan in Nederland en daarom werden er docenten uit Duitsland aangetrokken. Niet alleen dr. O. Pitsch (1842-1939) werd benoemd tot leraar in Wageningen, maar ook een andere Duitser, namelijk dr. A. Mayer (1843-1942). Hij was magna cum laude gepromoveerd aan de Universiteit van Heidelberg in de wis-, natuur- en scheikunde. Hij werd leraar in de landbouwscheikunde en de landbouwtechnologie (hoofdzakelijk suikerfabricage, branderij en brouwerij) en tevens directeur van het Rijkslandbouwproefstation. Met A. Mayer verwierf de Rijkslandbouwschool een prominent wetenschapsman, die gespecialiseerd was op het vakgebied van de landbouwscheikunde, dat in ons land nog onbekend was.
Heidelberg was in die tijd al een bekende universiteitsplaats, waar Mayer verkeerde in een kring van wetenschappelijk niveau. Hij kwam in een vreemd land in een klein provincieplaatsje met bijna 7000 inwoners en zonder wetenschappelijk milieu. Hij heeft zich snel de taal eigen gemaakt en zich verdiept in de zeden en gewoonten van de mensen hier. Hij nam het initiatief om met andere leerkrachten, zo goed als het ging in het betrekkelijke isolement, zich op de hoogte te stellen van de vorderingen van de verschillende natuurwetenschappen. Naast zijn vele werkzaamheden in het onderwijs en in het organiseren van het proefstation speelde hij een krachtige rol in het natuurwetenschappelijk leven in Wageningen, dat zijn middelpunt vond in het Natuurwetenschappelijk Gezelschap te Wageningen. Hij was een van de oprichters en de eerste voorzitter van dit gezelschap. De bioloog dr. M.W. Beijerinck (1851-1931) was de eerste secretaris.
Met de benoeming van Beijerinck deed Wageningen ook een gouden greep. Hij werd benoemd tot leraar plantkunde, maar vertrok voortijdig in 1885 naar de Gist- en Spiritusfabriek in Delft. In 1895 werd hij als hoogleraar in Delft een internationaal bekend microbioloog.
Dit tweetal heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wetenschap. Mayer kwam uit de school van Liebig, die leerde dat planten zich niet voeden met organische stof, maar met daaruit vrijkomende mineralen. Zo ondergroef hij de opvattingen van het vitalisme, dat levensverschijnselen worden gestuurd door krachten, die inherent zijn aan het leven. De landbouwscheikunde was in Nederland nog niet bekend en Mayer leverde een grote bijdrage aan de toepassing van kunstmest. De tabakstelers in Amerongen en Elst vroegen hem onderzoek te doen naar een geheimzinnige tabaksziekte. In 1880 vermoedde hij dat die ziekte veroorzaakt werd door iets van heel andere aard dan de toen bekende micro-organismen, namelijk door "wellicht een enzymachtige smetstof". Pas in 1898 ontdekte Beijerinck die toen hoogleraar bacteriologie was in Delft, dat het bij de mozaïekziekte in tabak ging om een geheel nieuw soort ziekteverwekker, nu bekend als een virus. Mayer en Beijerinck hielden zich dus bezig met het schimmige grensgebied tussen leven en dood en hebben de grondslag gelegd voor de virologie.
Van de oprichters van het Natuurwetenschappelijk Gezelschap zijn naast O. Pitsch verder bekend dr. J. Ritzema Bos (1850-1928), de leraar plant- en dierkunde, die tegelijk met O. Pitsch uit Warffum kwam en later de grondlegger werd van de plantenziektenkunde. Dr. J. van Renesse was de leraar scheikunde, die in 1880 een functie in Indië aanvaardde en naar Soerabaja verhuisde. Mayer, Beijerinck en Van Renesse zijn later tot erelid benoemd. Tot de oprichters behoorde ook J. van Dam, leraar in de wis-, werktuig- en natuurkunde. Hij hield in 1881 een voordracht over de vierde dimensie en kwam tot de slotsom dat er gekromde ruimten denkbaar zijn. Dat is een gedachte die na de relativiteitstheorie van Einstein meer gemeengoed is geworden. L. Broekema, die onderwijs gaf in de plantkunde (tot 1885), de veeteelt en de zuivelbereiding was ook een van de oprichters. Het vak landbouwkunde omvatte alle onderdelen van de landbouwwetenschap. Een docent werd verondersteld goed thuis te zijn in zeer uiteenlopende vakken. Zo gaf Broekema weliswaar onderwijs in veeteelt en zuivelbereiding maar hij kreeg vooral grote bekendheid door zijn kweekproducten, zoals de Wilhelminatarwe (1901) en de Julianatarwe (1921).
Van de eerste jaren van het Natuurwetenschappelijk Gezelschap zijn geen gedetailleerde gegevens bekend, doordat het notulenboek van 1876 tot 1880 is verloren gegaan. Wat we weten van de oprichting is afkomstig van de verslaggeving van de bijeenkomst in 1904 waarin afscheid werd genomen van dr. A. Mayer.
Van iedere bijeenkomst werd het verslag op de volgende bijeenkomst voorgelezen. Ook werd steeds genoteerd wie er aanwezig waren en soms werd de reden van afwezigheid nadrukkelijk vermeld. De verslagen van Beijerinck zijn moeilijk te lezen en zijn na 1883 heel summier. Hij werd bij zijn vertrek in 1885 benoemd tot erelid en als secretaris opgevolgd door H. Bos. Deze had een duidelijk handschrift en maakte heel zorgvuldige verslagen. Hij werd na enige herstemmingen gekozen nadat anderen de functie hadden geweigerd.
Dr. H. Bos was leraar dierkunde en hij was de broer van dr. J. Ritzema Bos, de grondlegger van de plantenziektekunde, met wie hij tezamen het succesvolle "Leerboek der Dierkunde" schreef. Behalve dit boek publiceerde hij ook het "Leerboek der Tuinbouwplantkunde", dat uit drie delen bestaat. Een andere broer van hem is P.R. Bos, die bekend is van de Bosatlas. Zijn belangrijkste studiegebied was de invloed van klimaat en bodem op de groei van planten en dieren.
Het Natuurwetenschappelijk Gezelschap was in de aanvang een informeel contact tussen docenten van de Rijkslandbouwschool en de daaraan verbonden Hogere Burgerschool. Na enige jaren werd het de gewoonte om op de eerste bijeenkomst van het schooljaar, dus in september of oktober, een nieuwe voorzitter te kiezen. Deze verkiezingen werden schriftelijk gehouden. Vanaf 1882 werd niet alleen een voorzitter, maar ook een vice-voorzitter gekozen. De bijeenkomsten werden zo mogelijk om de 14 dagen gehouden.
2.02. Onderwerpen
2.03. Lidmaatschap
2.04. Het eerste lustrum
2.05. Sprekers
2.06. Secretaris
2.07. Het vijfde lustrum
2.08. Roken
2.09. Ledental tot 1907
2.10. Een inzinking
2.11. Biologen
2.12. Oorlogstijd
2.13. Lustrumvieringen
2.14. Na de oorlog
2.15. Leden
2.16. Betekenis van het Gezelschap voor de leden
3. Geschiedenis van de Wageningse Biologenkring
4. Geschiedenis van de Vereniging van Personeel van Land- en Tuinbouwkundige Instellingen in Nederland "Heterosis" te Wageningen
5. Archief

Kenmerken

Datering:
1880-2001
Auteur:
J.P.A. van den Ban
 
 
 

Contact

location Westervoortsedijk 67-D
     6827 AT Arnhem
     (parkeerplaats aan de
     Mercatorweg)

E-mail Contactformulier
Telefoon  Telefoon
calender2 Openingstijden studiezaal